Iemand bewonderen, of zelfs adoreren. Ik vind dat raar. Althans raar in de zin van flauwvallende meisjes bij een concert. Of volkomen de weg kwijtraken als je je idool tegenkomt. Dat je niet meer uit je woorden kunt komen. Stamelt en vervolgens alleen nog maar onzin uitkraamt met een blos op je wangen en kwijl uit je mond. Ik snap dat niet. Bij mij werkt dat anders. Ik kan alleen op afstand bewonderen. Als ik een iets te lang praatje maak met iemand die ik bewonder, dan is ’t over. Dan is diegene plotseling een gewoon mens, een sterveling die net als alle andere ‘onbewonderden’ banale behoeftes heeft. Dat past niet. Al gauw valt er niks meer te bewonderen. Weg is de euforie die de Bewonderde voorheen bij me teweeg kon brengen. In armoede en gedesillusioneerd blijf ik achter.
Ik weet dat door (korte) ontmoetingen met Mick Jagger, Lemmy (ja, die van Motörhead) en Louis van Gaal. Van Gaal heb ik heel even gesproken ergens in de negentiger jaren. Hij was toen trainer van Ajax en speelde een gaat-om-niks-toernooitje bij FC Hilversum. Ik was daar met mijn oudste dochter en die wou graag een handtekening van Van Gaal. Hij gaf de handtekening maar liet in het gesprekje wel even weten dat het toch wel een hele eer was dat ze die had gekregen. Poef! Weg bewondering. En toen had ik nog geen idee dat de man aan niet te genezen narcisme leed.
Heel lang geleden was Mick Jagger bij mij in de kroeg. Tenminste, de kroeg waar ik werkte. Hij was in de Wisseloord studios om een plaat op te nemen en had de avond vrij genomen. Ik hoefde niet te werken die avond en was daarom ook in de kroeg. Ik had hem niet zien binnenkomen en merkte pas dat hij er was toen ik tegen een van z’n bodyguards op botste. Een enorme neger. Iets verderop stond er nog een en Mick stond daartussen. Sorry! riep ik meteen toen ik onbedoeld tegen dat stuk beton opliep. Toen zag ik Mick. Hij zei: “It’s ok, man. Don’t worry”, en knikte naar de enorme zwarte kubus. Hij liet bier komen. Gratis, uiteraard (mijn baas was een enorme hielenlikker). We kletsten wat koetjes en kalfjes weg. Maar ’t interesseerde hem geen reet. Hij draaide een repertoire af terwijl hij continue vrouwen aan het ‘checken’ was. Prima, hoor. Maar wel: Poef! Weg bewondering. Sindsdien luister ik nog maar mondjesmaat naar de Stones.
Dan Lemmy. Dat was anders. Leuk anders. Ik en mijn toenmalige vriendin waren op kroegentocht in Londen. Via The Pineapple (geweldige pub) kwamen we later op de avond terecht in een vreemd soort nachtclub. Het was in een gewelf en dus ondergronds. Allemaal van baksteen binnen. En verrassend gezellig. Boogplafonds van baksteen. Groot maar kneuterig. Ergens op een bank zat Lemmy, stoned als een garnaal en dronken als een tor. Wij waren ook niet meer helemaal nuchter en Lemmy had het meteen op mijn vriendin voorzien. Lang, slank en blond. Helemaal zijn type. Ongegeneerd probeerde hij mijn vriendin (waar ik bijzat) over te halen met hem mee naar zijn huis te gaan om een bad te nemen, waar hij volgens eigen zeggen gouden kranen in had laten zetten. Mijn vriendin heeft hem vriendelijk afgewezen, waarna we met Lemmy en nog 2 vrienden van hem een knotsgekke avond hebben gehad. Maar hij bleef proberen mijn vriendin aan de haak te slaan. Je raadt het al: Poef! Ace of spades heeft nooit meer hetzelfde geklonken.
Ik bedacht me dit allemaal vanmiddag. Na een podcast te hebben geluisterd van Nico Dijkshoorn. Die ging over thee. En waarom hij een bloedhekel heeft aan theedrinkers. Na 3 minuut 20 was de podcast afgelopen. Er zat een abrupt, maar schitterend eind aan. De podcast bleef echter doorlopen tot ver in de 4 minuten. Omdat Nico net als ik, regelmatig op twitter is te vinden, stuurde ik hem een tweet of dit misschien ergens misgegaan was. Hij zou het checken en bevestigde even later dat het verhaal inderdaad af was, maar dat de podcast onbedoeld was blijven doorlopen. Omdat zijn verhaal over thee ging maakte ik nog een grapje dat ik nu met een gerust hart de podcast aan mijn theedrinkende vrouw kon laten horen. Hij moest daar om lachen. Heel kort. Haha. Dat vond mijn vrouw leuk en kwam met allerlei spitsvondigheden die ik maar even tegen Nico moest zeggen. Bij die gedachte kreeg ik het Spaans benauwd. Dat durfde ik dus niet. Ik bewonder Nico. Ik moest er niet aan denken dat ik iemand anders woorden, van wie dan ook, op hem af zou vuren. En wat als hij dat helemaal niet leuk zou vinden? Zou ik ook niet pikken. Ik kies mijn woorden zorgvuldig als ik aan een Bewonderde schrijf. En dan nog gaat het wel eens mis, vind ikzelf. Ongekend word het verdriet als dat door een ander gebeurt. En de ramp is niet te overzien als dat dankzij degene is waar je onbeschrijflijk veel van houdt. De gedachte alleen al zorgt ervoor dat ik me onbewust afvraag waar een stevig stuk touw ligt en dito krukje.
Ik moet afstand bewaren tot de Bewonderde. Hij staat op een wankel voetstuk. Alleen door iemand niet persoonlijk te kennen, kan ik moeiteloos als een onbemande kano met zijn gedachtestroom mee laveren. Zie ik hem als gewone sterveling, dan slaat de kano onmiddellijk te pletter tegen de rotsen. Dus aan alle Bewonderden: maak niet zomaar een praatje met me. Je zal me herkennen aan de afstand die ik houd.
Menno Voorwinde