Tijdens de grote vakantie ben ik aardig de dans ontsprongen. Niet met vrouw Linda en dochtertje Fleur naar Frankrijk. Geen autoreis om huizenhoog tegenop te zien. Fleur gaat dit jaar naar groep 3, waardoor we niet meer kunnen sjoemelen met schooltijden. Vanaf nu zijn we gebonden aan het hoogseizoen. Alles is hoog in het seizoen. Vooral de prijzen. Torenhoog. Mijn oudste dochter staat op het punt van bevallen, waardoor het buitenland dit jaar definitief is uitgesloten. Corona even niet meegewogen. Een weekje Putten is het uiteindelijk geworden. Kan ik mee leven.
Tot van de week.
Ergens een week geleden heeft Linda ‘geregeld’ dat wij een weekend de caravan kunnen lenen van haar ouders. Voornamelijk over de WhatsApp heeft ze daar gedurende de hele week over gecommuniceerd. Volledig langs me heengegaan. Tot Linda vrijdag zegt: “moet ik nog wat speciaals voor je inpakken?”
Wat zeg je? Inpakken? Hoezo? Waarvoor?
Linda kijkt me aan met de blikken uit het cliché. “Dit meen je toch niet, hè?” priemt ze in mijn richting. Ik meen het wel. Ik weet van niets. Ze maakt heel erg duidelijk dat ze het er al een tijd over heeft om de caravan uit te proberen. “Ik wil uitvinden of ik kamperen leuk vind.”
Kamperen is kut. Dat vind ik. Dat heb ik altijd gevonden. Dat zal ik altijd vinden. Ik heb het nooit geheimgehouden. Waarom mij dan martelen? “Is hartstikke leuk voor Fleur. Er zit een speeltuin recht voor onze staanplaats en Stephanie met Faye staan tegenover ons.” Fuck, ook dat nog. Een speeltuin. Vol herrie producerende snotterende jankebalkers. Om van de rest van het campingvolk nog maar te zwijgen. Maar, de Fleurkaart is getrokken en dat is einde discussie. Alles voor Fleur.
Fay is een vriendinnetje van Fleur. Ze zitten in de zelfde klas en spelen regelmatig bij elkaar. Zij is een voornaam argument voor de Campingoefening. Faye is er niet. Ze is dit weekend bij haar vader. “Nou, dan gaat het feest niet door”, probeer ik bij voorbaat kansloos. “Het stikt er van de kinderen en Fleur maakt in een handomdraai nieuwe vriendjes, dat weet je!” bezemt de heks me in m’n gezicht. Ik weet het. Fleur zou nog vriendjes maken met Idi Amin.
We hebben geen trekhaak aan de auto en dat komt mijn schoonvader goed uit. Hij rijdt zijn caravan het liefst zelf. Trots als een pauw en redelijk soepel koppelt hij de caravan los. Via een ‘mover’ manoeuvreert hij het gevaarte moeiteloos op z’n plek. M27. Mijn vrouw, de heks, nu de campingheks, laat ik met rust. Voor één nachtje slapen heeft ze het voor elkaar gekregen om een kofferbak en de halve achterbank te vullen. Totdat alles z’n plek heeft gevonden moet je haar niet storen. Voor je het weet ben je een kikker.
Ik heb me voorgenomen niets te doen. Gevangenen hoeven alleen maar gevangen te zitten. Verder niets. Het gaat regenen. Het gaat nog meer regenen. En harder. Binnen no time zitten we te rillen op het worteldoek en onder een halfslachtig neergezette overkapping. Af en toe wordt er een teil water afgegooid. De wetenschap dat ons huis acht kilometer verderop staat, komt mijn humeur niet ten goede.
Na een korte slaap is het ochtend. Regen. Alleen maar regen. De campingheks staakt haar verzet.
“Ik heb besloten dat ik kamperen leuk vind, maar alleen in stralend mooi weer.”
Nu maar hopen dat het voor altijd blijft regenen.