Broer Henk en ik lopen richting tweede speelweide. Die ligt een stuk verderop. We speelden er zelden. Hooguit een voetbalwedstrijdje af en toe. Meestal als we bij onze neefjes op bezoek waren. Zij woonden daar vlakbij. Voordat we daar aankomen komen we langs de Montessori school. Onze basisschool. Man, man, man wat hebben we daar een hoop meegemaakt. Ontelbare keren hebben we het schooldak beklommen. Een bult op Henk’s hoofd zo groot als een paars paasei. Fietsen is nooit echt zijn ding geweest. Én, lage stalen relingen zijn harder dan zijn hoofd. Het was in de tijd dat de dokter nog met een bus naar de school kwam om ons hardhandig te injecteren tegen enge jeugdziekten. Als wij het voor het zeggen zouden hebben gehad, hadden we voor de enge ziekten gekozen. God, wat waren we bang voor die man en zijn assistente. Er staat nu een groot hek omheen. Nergens kun je meer het schoolplein op. Bescherming tegen de algehele verrotting van de maatschappij. Een stukje fietsenhok kunnen we nog nét zien. In de zesde klas (nu groep 8) hebben we daar wat af staan te friemelen. Voornamelijk aan het andere geslacht.
Via vele straatjes die we allemaal herkennen komen we aan bij de speelweide. We maken een paar foto’s. Daar zullen we niets mee doen. Te weinig importantie in onze hitlijst der herinnering. Het heksenhuisje, niet ver daar vandaan wel. Dat noemden we zo omdat we toen nog niet wisten dat hippies eigenlijk hele leuke mensen zijn, maar graag overal kleurrijke zooi neerzetten. In een kinderbrein ben je dan al gauw een heks of tovenaar. De drang om weer terug te keren naar ’t Mouwtje groeit dus maken we enige haast. Het hart van onze gezamenlijke jeugdherinneringen. Onderweg herkennen we nog een paar huizen van vriendinnetjes die toen de wereld voor ons betekenden. Nu hebben we moeite hun namen te herinneren. Miriam weet ik nog. Die maakte indruk. Felblond haar en altijd roze wangen. En tietjes. Die zijn altijd fascinerend, maar toen helemaal. Hoewel haar borstjes het meest besproken onderdeel van haar lijf waren, kan ik me vooral haar gezicht herinneren. Een betoverende lach. Altijd. Beeldschoon was ze. Voor Henk was dat Marieke. Een lief gezicht en heel jongensachtig. Als ik aan haar terugdenk denk ik vooral ‘squaw’. Een indianenmeisje. Ze was net zo’n ‘kwajongen’ als wij.
Onze wandeling door ’t Mouwtje brengt ons bij een soort van verbindingsvijver. Vanaf daar kiezen drie sloten hun eigen weg. De eerste zwanen komen ons eindelijk tegemoet. Henk schiet meteen in de kindermodus en doet alsof hij bang is voor de zwanen. Misschien is hij het wel echt. Een beetje. Het geeft niet. De opwinding van de herinnering overstemt. Door de vijver voelen we weer de keiharde winters van vroeger. 20 graden onder nul. Echte winters. We hebben daar geschaatst. Veel. We hebben er een auto over zien rijden. Echt waar. We lopen nog een stuk verder. Uiteindelijk zijn we weer bij de auto. Voldaan. Maar nog niet uitgewandeld. Ik heb nog een paar mooie verhalen voor Henk. Die vertel ik hem als we daar weer zijn. Onze reisgids voor ’t Mouwtje zijn we aan het maken. We zijn nog lang niet klaar.
Mijn lieve broer en ik gaan nog een hoop lol beleven. In ’t Mouwtje.