
Na een verschrikkelijke hoestnacht val ik tegen de ochtend in slaap. Op de bank. Daar slaap ik sinds een week of 2, misschien 3. Ik ben de tel kwijt. In ieder geval sinds ik in ligstand nogal vaak last heb van hoestaanvallen. Daardoor ben ik de enige die wakker is, zonder de rest in die ellende mee te slepen. Prima oplossing, al zeg ik het zelf. Het is een kort slaapje. Twee uurtjes, tops. Gerommel boven en zeurende katten. De start van het ochtendritueel wordt door mijn directe omgeving geëist. En wel onmiddellijk. Ik sta op om als eerste de vissen eten te geven. Die zijn het dichtstbij. Eerst denk ik dat ik te snel ben opgestaan. Ik ben zo duizelig dat ik meteen weer even moet gaan zitten. Ik voel me niet ziek, of beroerd. Ik sta weer op en dan merk ik pas wat er aan de hand is. Ik ben plotseling doof geworden aan mijn rechteroor.
Ik weet dat dit kan gebeuren, maar ik zie ‘m niet aankomen. Het is kennelijk tijdens mijn slaap begonnen. In een van de talloze gesprekken met artsen is ook deze mogelijkheid ter sprake gekomen. Het voelt alsof er water in je oor zit. Alsof er een druppel heen en weer gaat. Mooi kut dat het mijn rechteroor is. De minst slechte gehoorgang. Bij complete stilte maakt hij een continue geluid van een briesje. Eén lange vlakke toon. In tegenstelling tot mijn linkeroor. Daar zit al jaren een irritante piep. Eén constante toon van iemand die uit alle macht blokfluit probeert te spelen maar er niets van kan. Veel te veel knoertharde punkconcerten zijn daar debet aan.
Mijn meest gestelde vraag van vandaag en ongetwijfeld van de aankomende tijd is: Wat? En dat ook nog eens zonder geluid. Gelukkig kan ik er begrijpende gebaren bij maken. Vermoeiend. Alles is tegenwoordig vermoeiend. En dat komt niet alleen door de bestralingen. Ook door die graflockdown. Herhalingen tot de ontelbare macht. Ik moet me heftig verzetten om niet alles en iedereen naar de verdoemenis te klagen. Ik geef er niet aan toe. Dat kan niet. Gelukkig is de gedachte eraan voorlopig goed genoeg. Lang leve de levendige verbeelding. Het komt me ook m’n strot niet meer uit dat ik genoeg heb om voor te leven. Dat weet ik zo langzamerhand ook wel. Ik ben er zelf ook nog, goddomme. Als mijn eigen ellende even teveel voelt, wens ik iedereen even in gedachte de pesttering en dan gaat het al weer beter.
Ik ben tot nu toe, vind ik, nogal gladjes door de bestralingen heen gerold. Niet veel last. Dat feest is over. De geleidelijk gekomen pijntjes beginnen zich steeds nadrukkelijker te manifesteren. Zo ook de plotseling opkomende. En ze blijven allemaal bij me, de aankomende maand. Ik kan niet anders dan me voldoende te wapenen om zowel het fysieke ongemak de baas te blijven als mijn geest monter.
Ik ben doofstom (nou ja, bijna). In ieder geval voor een tijdje. Ik ga dat maar gebruiken, denk ik.




Lees ook: lieverdjes en steun als je kunt.