Vanzelfsprekend



Naar woord. Als je niet kan spreken is er nog maar weinig vanzelfsprekend. Zeker op spreekgebied. Probeer maar eens tegen een zevenjarige het woord ‘geheimen’ uit te spreken zonder geluid. Mijn kind, Fleurtje (7) hoort veel, behalve ‘geheimen.’ En zo zijn er talloze woorden die een vorm van ‘hints’ behoeven om ze duidelijk te maken. Vooral woorden waarin veel ‘a’s en ‘h’s in zitten. Een vlotte mededeling, een snedige opmerking of een goedkoop grapje. Het zit er niet in. Bijna altijd is de repliek “wat zeg je?” Weg moment. Zelfs het gelaten ‘laat maar’ dat erop volgt moet meestal enkele keren worden uitgesproken voordat ’t verstaan wordt.

Mijn spreekvermogen ben ik verloren bij een keeloperatie waarbij een supraglottische tumor is weggesneden. Dat verhaal kun je lezen in de Kiezelkronieken op deze site. Ik dacht dat het wel mee zou vallen. Niet spreken. Lang was dat ook zo. De euforie van een geslaagde operatie en de energievretende bestralingen overstemden ruimschoots de behoefte om te spreken. Dat kwam wel. Alles op z’n tijd. Er zijn belangrijker zaken. Dat soort argumenten.

Naarmate de tijd vordert wordt dat anders. Net als corona werkt gebrek aan spreekvermogen beperkend. Het zorgt voor een bubbel die nagenoeg hetzelfde effect heeft als de corona-bubbel. De medische kant daargelaten. Het sociale isolement veroorzaakt door een haperend communicatiemiddel. Het belangrijkste. Spreektaal. Het vermogen je in taal uit te drukken en daar een directe respons op krijgen. Interactie.

Zelfs boodschappen doen is niet meer dezelfde ervaring als dat-ie in het “spreektijdperk” was. Veel gaat via hoofdbewegingen. Knikken en schudden. Nu de mondkapjes af mogen, kan ik daar af en toe een lachje aan toevoegen. Ik maak overal wel de mondbewegingen die bij de uit te spreken zin horen. Het is verre van ideaal. Het lukt wel. Maar een gesprekje of een grapje maken, is er niet bij. Aan de kassa is het een gok. Daar hebben de mensen haast. De kassière ook.

Routinevragen als ‘bonnetje erbij?’ of ‘zegeltjes, meneer?’ worden meestal zonder opkijken gesteld. Ik moet wachten tot ik aangekeken wordt. Meestal met een blik van ‘zeg je nog wat, of hoe zit dat?’ en dan knik of ‘hoofdschud’ ik het correcte antwoord. Soms wijs ik op mijn keeldopje. De schuldige blik of de blik van onbegrip maakt veel goed. Maar lang niet genoeg.

Dit zijn kleine ongemakken in vergelijking tot het voeren van een écht gesprek, conversatie of discussie. Ik stond er nooit zo bij stil maar mijn manier van communiceren in een direct gesprek, is sterk afhankelijk van interrupties. Inhaken en reageren. Heel direct. Dat kan ik vergeten. Zelfs toen ik nog geen terugval had en een redelijk stemgeluid kon produceren, was dat moeilijk. Daarbij moest je namelijk met een constante luchtstroom praten. Monotoon en langzaam. Bij stemverheffing greep het beveiligingsklepje van het keeldopje in. Bij een ander soort keeldopje moet je elke keer het dopje indrukken voor spreekgeluid. Allebei niet ideaal en sowieso nutteloos als de prothese in je keel niet werkt. Een pijnlijk besef dringt door.

Niets is vanzelfsprekend.

Disclaimer: Gratis lezen? Natuurlijk! Doneren? Beter!
vadertje.backme.org

Menno Voorwinde

Door schade en schande wijs geworden. Eigenwijze donder. Twijfelt aan alles in de wetenschap dat wijsheid begint bij twijfel.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.