Daar lag ze dan



Toen ze één jaar oud was vielen de Duitsers Polen binnen en begon de tweede wereldoorlog. Ze was ongeveer net zo oud als mijn jongste dochter Fleurtje (7) nu is, toen hij weer was afgelopen. Mijn moeder. Voor altijd geestelijk misvormd door de oorlog der oorlogen. Over de gruwelen ervan heeft ze nooit willen praten. De wederopbouw, de stoffige en truttige jaren ’50, de hippies, de seksuele revolutie, de opkomst en ondergang van punkers. Ze heeft het allemaal gezien, mijn moeder. En nu ligt ze daar. In het ziekenhuis. Stijf van de oxycodon en met een morfinepleister. Ik heb geen reukvermogen meer, maar ik zie dat ze stinkt. Ik zie de geur van een naderende dood om haar heen hangen. Dankzij de opiaten waant ze zich af en toe in de hemel. Met een glimlach zegt ze het.

Mijn moeder en ik hadden elkaar al heel erg lang niet gezien. Vandaag was het zover. Met de vriendin van mijn broer Henk ging ik naar het ziekenhuis. TerGooi Blaricum. Coronaregels dicteren dat er maximaal twee (dezelfde) mensen per dag op bezoek mogen komen. Tussen 2 uur ’s middags en 7 uur ’s avonds. In het ziekenhuis moet het mondkapje op, op de afdeling mag hij af. De verpleging draagt wel mondkapjes. Het zwalkend beleid van de willekeur. Elk ziekenhuis heeft zijn eigen regelgeving en die is overal anders. Terwijl mijn metgezel de verpleging achter de balie, bestookte met vragen liep ik vast door. Ik had geen trek om een interessant gezicht te trekken achter een mondkap, terwijl ik geen geluid kon laten gelden.

Ik had opgevangen dat mijn moeder verplaatst is. Eén kamer verder. Ze heeft een ziekenhuisbacterie opgelopen en ligt alleen op een kamer. ‘Contactverbod’ staat op een bordje bij de deur van haar kamer. Dit geldt voornamelijk als waarschuwing voor de verpleging. Voor ons, bezoekers, is er geen gevaar zolang we maar niet haar billen kussen. Een overbodige waarschuwing. In de kamer waar ze hiervoor lag, lag ze trouwens ook al alleen, maar daar stonden nog 3 bedden. En voor je het weet zijn die gevuld. De metgezel vroeg zich af of er zo weinig zieke oudjes waren. Ik grapte dat ze ‘op’ zijn. Uitgeroeid door de pandemie. Dat is bij mij een automatisme. Een defensief mechanisme. Onhandige grapjes maken in situaties waarin ik me niet prettig voel.

Maar goed. Ik was de kamer binnengelopen. Met mondkap. Mijn moeder werd wakker. Ik stond aan haar voeteneind. Ze keer me verward aan. Toen deed ik mijn mondkapje af en werden haar ogen groot. “Menno?” riep ze in blij ongeloof. Ik hield weer onmiddellijk van haar. Ik bedacht me later pas dat ik gemillimeterd haar had, de laatste keer dat ze me had gezien. En nu heb ik een bos krullen waar je een behoorlijk kussen mee zou kunnen vullen. We hebben heel lang elkaars hand vastgehouden. Door de opiaten zakte ze steeds in korte slaapjes weg en als ze wakker schoot lachte ze de glimlach van een gelukkige moeder. Het was fijn om haar dat te kunnen geven.

Vanaf woensdag mag ze thuis verder gaan met sterven. De 24 uurs zorg is vanaf die dag geregeld. Dan staat er ook een zorgbed beneden in haar woonkamer. Bij de openslaande deuren naar haar tuin. De tuin die ze zelf heeft ingericht. En achter haar tuin de enorme bomen die het begin van de heide markeren.

En de dood? “Ik doe gewoon net alsof die niet bestaat. Daar ben ik heel goed in. Dat doe ik al mijn hele leven.” Aldus mijn moeder. En ik kan dat bevestigen.

Goddank zijn er de opiaten.

Disclaimer: gratis lezen mag, doneren kun je leren via:
vadertje.backme.org

Menno Voorwinde

Door schade en schande wijs geworden. Eigenwijze donder. Twijfelt aan alles in de wetenschap dat wijsheid begint bij twijfel.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.