Maandag schreef ik een stukje over mijn bezoek aan de teststraat in Hilversum en het troosteloze decor van het parkeerterrein waar de teststraat is opgetrokken. Gisteren moest ik daar weer naartoe voor de tweede test die noodzakelijk is om uitsluitsel te krijgen over eventuele besmetting met covid-19. Om daar vast vanaf te zijn: het resultaat is negatief. Daarmee ben ik voorlopig weer coronavrij gediagnosticeerd.
De weersomstandigheden waren net zo troosteloos als afgelopen zondag. De gebouwen stonden allemaal nog op dezelfde plek. Dezelfde snijdende wind geselde de vlaggen van de bedrijven die links en rechts van de krullende weg lusteloos niets stonden te doen. Het was net zo grijs en nat als afgelopen zondag. En toch was het iets minder troosteloos.

Het was namelijk druk. Druk op de weg en druk op het test- en prikterrein. De parkeerplaats die afgelopen zondag zo goed als leeg was stond nu bomvol met auto’s. Overal stonden mannen in het geel iedereen naar open plekjes te dirigeren. Het rood-witte lint dat zondag nog slechts een paar meter aan het begin van het parkeerterrein was, was uitgerold tot een heus parcours.
Ik had mijn portier nog niet dichtgegooid of ik werd al het slachtoffer van de bemoeizucht van de mannen in het geel. Ik kon beter mijn auto achteruit inparkeren. “U staat in een hoek en het wordt waarschijnlijk nog drukker. Dan kunt u er niet meer uit,” zei een piepklein mannetje in het geel. Hij leek een beetje op een minion zoals hij op me af stommelde. Ik keek naar hoe mijn auto geparkeerd stond en wist zeker dat ik ‘m eruit zou krijgen. Tenzij Lien haar tractor tegen m’n bumper zou parkeren. Maar die kans achtte ik nihil.
Ik wilde geen tijd verspillen aan een moeizame discussie, dus knikte ik naar de minion en zette mijn auto andersom. Het was nog een stukje lopen – de auto stond in de uiterste hoek van het parkeerterrein – en voor me zag ik de vleesgeworden generatiekloof. De priklocatie en de testlocatie staan naast elkaar. De priklocatie is, zeker in vergelijking met de testlocatie, een enorme tent. Ze staan keurig naast elkaar. Voor de testlocatie stonden uitsluitend moeders met (kleine) kinderen. Voor de priklocatie uitsluitend bejaarden of bijna-bejaarden. En overal liepen er minions tussendoor. Zij waren die enige die de denkbeeldige grens overlapten.
Behalve de leeftijd was er nog een opvallend verschil. Terwijl de oudjes goedgemutst de prik gingen halen die hen zou beschermen, moesten moeders hun kroost met troostende woorden in bedwang zien te houden. De kinderen vonden het eng. Uiteraard. Het moet voor hun hebben gevoeld als een bezoekje aan de tandarts. En dan moesten ze hier ook nog eens in de kou en regen wachten. Ik vond ze opvallend dapper. Een troostrijke gedachte.
Ik stond een paar minuten in de rij toen het me opviel dat mensen me aanstaarden. Automatisch voelde ik of mijn mondkapje nog wel goed zat. Maar dat was het niet. Toen begreep ik het. Ik was de enige zonder kinderen in de rij. En ook nog eens oud. Ik hoorde hier niet. Moest ik niet naar de andere tent? Ik hoorde het ze denken. Ik kon er wel om lachen. Binnensmonds dan. Achter de mondkapjesmuur.
Bij vertrek kwam ‘mijn’ minion direct op me af om me veilig uit de parkeerhaven te loodsen. Ik deed alsof ik hem dankbaar was. Hij liet zijn mondkapje zakken en lachte naar me. Hij was blij dat hij, in zijn ogen, iemand had geholpen. Zijn dag was goed.
En de mijne ook.
Disclaimer: gratis lezen mag, doneren mag ook:
vadertje.backme.org