Ik las vanochtend een column van Ellen Deckwitz. Zij schrijft voor het NRC een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen. Vandaag schreef Ellen over haar oudoom Karel (109 of zo) die enorm schrok toen de deurbel afging. Dat kwam door de oorlog, de Japanners, verklaarde hij zich nader. Dat associeerde Ellen met het overgaan van haar telefoon, die voor een schrikreactie bij haar zorgde. Ik bleef na het lezen van de column doormijmeren over de deurbel.
Toen ik heel, heel lang geleden jong was heb ik nogal wat stommiteiten begaan. Meestal uit baldadigheid, soms uit noodzaak, maar altijd impulsief. Dat heeft meer dan eens interactie met de politie opgeleverd. Nimmer met geweld, mocht die vraag in u opkomen. Twee keer ben ik van mijn bed gelicht. Sindsdien schrik ik van de deurbel. Althans tot ik in 2016 permanent werd afgekeurd voor arbeid. Daarna kon het me niet meer schelen en schrok ik steeds minder van de deurbel. Dat is nu bijna helemaal weg. Heel af en toe als onverwacht de deurbel rinkelt terwijl ik diep in gedachten ben verzonken, schrik ik nog op. Maar dat is een algemene schrikreactie en niet gerelateerd aan belegen kattenkwaad.
Bovenstaand blijkt direct verband te houden met mijn schutting.
Sinds de laatste storm is mijn schutting niet meer. Inclusief de kniehoge erfafscheidingsmuur die eraan zat bevestigd. Het muurtje is inmiddels hersteld, maar de schutting laat op zich wachten omdat de ‘kleine lettertjes’ de verzekering helpen mij met een kluitje in het riet te sturen. Voor het eerst sinds een jaar of 18 heb ik daarom weer uitzicht op het dagelijks straatleven, dat door de schutting grotendeels aan me voorbij was gegaan. Ik heb niet veel gemist. Aan de overkant van het smalle straatje ligt een struikgebiedje dat regelmatig onderhoud geniet van de gemeentelijke plantsoendienst. Dat gaat altijd met veel lawaai gepaard. Bladblazers en elektrische heggenscharen zijn de werktuigen van de duivel. De lage struiken zorgen ervoor dat het een populair openbaar toilet is voor buurthonden. Dat blijken er niet weinig te zijn.
Elke dag zit ik noodgedwongen ’n uur of twee bij het raam, achter de fictieve geraniums, aan de benevelaar voor mijn longen. Regelmatig word ik getrakteerd op schaamteloze verkrampt kakkende honden in alle soorten en maten. Ronduit weerzinwekkend zijn de plastic boterhamzakjes waarmee de eigenaren de drollen oprapen. Vaak moeten ze nog een stukje lopen tot de dichtstbijzijnde prullenbak. Ondanks mijn afschuw kan ik mijn blik nauwelijks afwenden van het bungelende zakje hondengevoeg. Het zou niet zo deprimerend zijn als het besef ontbrak dat deze taferelen dagelijks op herhaling komen.
Maar goed.
Ik werd verrast door een nevenreactie van mijn ‘deurbel-trauma’. De politieauto. Kennelijk gebeurt er niks in mijn buurt want de politie doet hier regelmatig een rondje in een patrouillewagen. Elke keer als ik ze voorbij zie rijden schrik ik. Altijd denk ik heel even dat ze voor mij komen. De associatie is niet zo vreemd in het licht van mijn verleden, maar ik stond er nooit zo bij stil. Van de deurbelschrik ben ik verlost, maar de nevenreactie vult het gat.
Gauw die schutting weer optrekken. De politieauto’s kunnen me niet zoveel schelen. Doordat ik ze nu bijna dagelijks zie doet gewenning het relativerende werk. Ik troost me met de gedachte dat ze echt niet meer voor mij komen. Alhoewel ik wel een keer een toezichthouder leefomgeving aan de deur heb gehad. Hij had vuilniszakken uit mijn grijze container opengetrokken en kennelijk iets aangetroffen dat in een andere container thuishoorde. Ik kreeg een ‘gele kaart’. Die kwam hij overhandigen met achter hem een dame van de politie. Met haar hand op haar holster. Dat bracht geen traumatische ervaring. Slechts hoongelach.
Er gebeurt te weinig in mijn straat om een schutting te hoeven plaatsen. Maar ja, ik moet wel.
Die boterhamzakjes, hè.
Disclaimer: gratis of doneren, wat je wilt.
vadertje.backme.org