Het zit erop. Twee weken heb ik er in mijn eentje voor gezorgd dat dochtertje Fleur er nauwelijks onder heeft geleden dat haar moeder naar de Verenigde Staten was afgereisd voor een vakantie van een dag of tien. Ik had er een hard hoofd in, omdat de afgesproken, reguliere ‘wissel-verzorging’ me doorgaans al de nodige moeite kost en dat is elke week maar drie en een halve dag. Tegenwoordig kan ik kiezen uit de lichamelijke ongemakken waar ik dagelijks mee te maken heb. Dat doe ik nauwelijks meer, omdat er wordt gedaan wat binnen de grenzen ligt van de wonderen der medische wetenschap ligt. Een uitzondering maak ik voor mijn achteruitgaande longen. We, de wetenschap en ik, komen niet verder dan wat gokwerk over de sneltreinvaart waarin mijn longen verslechteren. Bij de laatste metingen heb ik nog maar een kwart van mijn normale longcapaciteit over. En dat merk ik.
Ik wil niet dat dochtertje Fleur (8) daar teveel van merkt. Mijn ongemak mag niet in de weg staan van haar kindergeluk. Dat lukt aardig. Fleur weet natuurlijk wel wat er aan de hand is. Kinderen zijn niet gek en merken – vaak niet als laatste – rimpelingen in de vijver op. Door veel met haar te praten is dat onder controle. Zodra Fleurtje snapt wat er gebeurt, is er geen probleem meer. Inmiddels heb ik een setje trucjes ontwikkeld waardoor ik bovenmenselijke (in mijn wereld, hè) inspanningen kan leveren. Zoals bijvoorbeeld krachtslaapjes tussendoor. En zo heb ik nog wel wat in mijn mouw zitten. Al dat ten spijt liep ik met name de laatste week steeds meer op mijn tandvlees. Op een gegeven moment werd ik overgenomen door automatismen. Dan kunnen er gekke dingen gebeuren.
En dat was dan ook zo.
Afgelopen woensdag moest Fleur naar kindertherapie. Een half uurtje met een slimme therapeute op een speelse manier werken aan Fleur’s enorme gebrek aan concentratievermogen. Dat traject was al ingezet in het pre-corona tijdperk en is recentelijk weer opgepikt. Vanaf het moment dat ik Fleurtje van school afhaal hebben we nog een half uurtje om bij de therapeute te geraken. Het ritje zelf is, bij tegenvallend verkeer, maximaal tien minuten. Tijd genoeg om nog even een croissant te halen en onderweg op te eten. Althans zo doen we dat normaal gesproken. Dit keer was ik mijn spreekapparaatje vergeten. De TruTone heb ik voor dit bezoek nodig, omdat er altijd informatie moet worden uitgewisseld. Daarom: vanuit school terug naar huis. Snel wat te eten meegegrist en wederom onderweg. We hadden nog zeven minuten. Toen gebeurde er iets dat nooit zou gebeuren als ik niet op de automatische piloot koerste.
Ik reed door rood.
Niet zomaar, maar bewust. Uit de automatische piloot gerukt door een vlaag van woede. Woede om een fietser die op het oversteekknopje had gedrukt en zelf door rood was gefietst. Ik remde, zag dat er verder niemand stond en reed door. Ik had nog twee minuten. Ik reed hooguit twintig kilometer per uur. Even verderop keek ik in mijn buitenspiegel en zag knipperende koplampen. Een politiebusje. Het woordje stop had ik niet gezien omdat dat buiten het bereik van mijn spiegels viel. Ik parkeerde in een parkeerhaven en het busje stopte achter me. Ik wist natuurlijk meteen wat er aan de hand was en kon mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Na de nodige plichtplegingen (rijbewijs laten zien etc.) en uitleg, bleek de agent niet bereid tot enige coulance. Fleur was inmiddels in tranen en moest ik tussendoor geruststellen. Het hielp niet dat ze hoorde dat de boete 250 euro was. Huilend dacht ze hardop dat we nu geen eten meer konden kopen en geen cadeautje voor haar verjaardag. Ook daar kon ik haar gelukkig in geruststellen.
Het ergste was dat ik 200 meter voordat ik door rood reed, gezien had dat er een politiebusje achter me reed. Ik had het niet opgeslagen.
Een anticlimax.
Disclaimer: gratis te lezen, doneren is tof en kan via:
vadertje.backme.org