
Er is niks mis met mijn adaptief vermogen. Ik ben een kameleon geworden als het aankomt om me redelijk snel aan nieuwe omstandigheden aan te passen. Door medische omstandigheden afgedwongen weliswaar, maar toch. Omdat ik nogal vergeetachtig ben, is wel enige oefening vereist voordat ik me nieuwe of veranderde gewoontes eigen heb gemaakt (voorheen floreerde ik in chaos). Mijn ideale voorbeeld heb ik heel lang kunnen ‘bestuderen’. Moeder. Zij kon altijd alles terugvinden. Ze wist tot op het vingerhoedje toe waar iets lag. Dit kwam voornamelijk door haar obsessie voor afstoffen. Dat deed ze tot op hoge leeftijd dagelijks. Geen geringe taak, want ze verzamelde wat wij noemden ‘frutsels’. Ze heeft zelfs heel lang een heuse ‘frutseltafel’ gehad. Frutsels waren beeldjes van minuscuul formaat. Dat kon van alles zijn, maar waren toch vooral dieren en vaasjes. Ze had er honderden. En die werden elke dag afgestoft, net zoals alles wat niet aan het fundament zat vastgeklonken. Dus wist ze precies waar de spullen lagen van elk gezinslid. Als moeder het niet wist, dan was je het elders kwijt geraakt.
Maar goed.
Aan dagelijks afstoffen heb ik goddank mijn handen nog niet hoeven branden van mezelf, maar ik heb me, geheel tegen mijn natuur in, aangeleerd om zoveel mogelijk spullen terug te leggen waar ik ze vandaan heb gepakt. Dat is moeder zaliger nooit gelukt. Ondanks de nog nagalmende herhaalzin: “Leg je het wel weer terug waar je het vandaan hebt gehaald?” Mocht ze me nog ergens vandaan gadeslaan, dan zal dat zeker een demonisch lachje bij haar ontlokken. Het is haar gegund. Afgelopen week had al mijn oefening kunst moeten baren. Het mocht niet zo zijn. Niets ging eigenlijk zoals het moest zijn. Dinsdagnacht – ik lag nog geen vijf minuten in bed – werd ik in één keer ziek. Dat wil zeggen: ik begon te rillen en dat hield niet meer op voordat het ochtend werd. Ondanks de drie donsdekens die ik over me heen had getrokken, voelde het alsof ik naakt door de sneeuw aan het rollen was. IJskoud. Vanuit de sneeuw werd ik ’s ochtends zonder pardon en radicaal in een werkende vulkaan gekieperd. Bloedheet. Het zweet gutste uit elke porie en dat hield twee dagen aan. Op die tweede dag – ik gaf bijna licht van het gloeien – vond ik het tijd om toch maar even mijn temperatuur te meten. Dús liep ik naar de lade waarvan ik zeker wist dat daar de thermometer moest liggen. Niets. Iedereen heeft zo’n la in de keuken. De rommella. Waar dingetjes ingeflikkerd worden waarvan je niet weet waar je ze anders zou moeten neerleggen.
Paniekerig sleepte ik me koortsachtig door het huis naar alle plekken die als ’tweede’ keus in aanmerking kwamen. Het leverde niets op. Gisteren herhaalde ik dat proces, met nog steeds een koortsig hoofd, maar minder dan de dag ervoor. Dit keer was ik radicaler en had de rommella grondiger onderzocht. Het resultaat was hetzelfde: niets.
Ondanks dat ik altijd verdrietig ben, zie ik in elke tegenslag vrijwel onmiddellijk de mogelijkheid het dragelijk te maken. Dat is een tweede natuur geworden. Daarbij helpt mijn onwrikbare liefde voor het leven zelf, natuurlijk. In dit geval moest ik de deur uit om een thermometer te kopen. Niet echt leuk als je pap in je benen en een dreunende koppijn hebt. Maar de thermometer moet worden gehaald, al is het alleen al omdat dochtertje Fleur (8) ook ziek kan worden en dan MOET er worden gemeten. Gelukkig waren mijn vitaminepillen ook op en was de Betadine jodium over de datum. Een wandeling was ook geen overbodige luxe.
Toen ik uitgeput weer thuiskwam met nog meer pap in mijn benen en hamers die op mijn hoofd inbeukten, legde ik de thermometer in de rommella. Maar niet voordat mijn oog viel op de thermometer die er gewoon lag. Bovenop.
Disclaimer: gratis lezen mag altijd, net zoals doneren via:
vadertje.backme.org