“Hoe laat zal ik komen?”
“Uurtje of twaalf?”
“Is goed, zie ik je dan!”
Een korte woordenwisseling op de whatsapp tussen mij en mijn broer Henk. We hadden eerder deze week al even contact gehad. Hij had al een tijdje de as van mijn moeder in huis staan en wilde haar uitstrooien. Hij vond dat wel eens tijd worden, een jaar na haar dood. Ik was het met hem eens. We hadden een paar dagen daarvoor gesproken over waar dat zou moeten zijn. Mijn broer had het beste idee, dus moest er een kleine trip worden georganiseerd. Hij had een weekje vrij van zijn werk en afgelopen donderdag was de meest geschikte dag. Zoals afgesproken was ik om twaalf uur bij Henk voor een bak koffie om daarna te vertrekken. Ik had twee mini urnen besteld die aan een halsketting kunnen. Een theelepeltje as kon erin. Een voor mij en een voor Henk. Allebei precies hetzelfde.
Ik verwachtte meer van de symboliek van de dag. Dat viel tegen. Het deed me vrij weinig. Kennelijk heb ik alle aspecten rondom de dood van mijn moeder al verwerkt. Of, en dat is in mijn geval misschien logischer, er gewoon de deur voor dicht gegooid.
We waren naar Bussum afgereisd en hadden het park opgezocht waar mijn moeder dagelijks te vinden was in de tijd dat Henk en ik daar vlakbij zijn opgegroeid. Mijn moeder ging er elke dag wandelen met de de hond. De hond die eigenlijk mijn hond was. Soms ging ik met haar mee, maar lange wandelingen met moeder waren niet besteed aan een jonge wildebras als ik. Dat kwam pas veel later. Neemt niet weg dat voor zowel mijn moeder als Henk en ik dit stukje Bussum de grond was waar we het gelukkigst uit ons leven zijn geweest. Volgens mijn herinneringen, althans. Het huis waar wij toen woonden was op steenworp afstand van het park. Slechts gescheiden door een straatje en het speelveld waar Henk en ik bijna altijd waren te vinden. Waar we leerden voetballen. En waar we onze eerste vriendinnetjes kregen. Waar we alles meemaakten dat bij een gelukkige jeugd hoort.
Nergens heb ik mijn moeder gelukkiger gezien dat in dat huis, in die omgeving, in dat park. Dus daar moest ze terugkeren. Niet meer dan logische. Mijn moeder hoort daar.
We kwamen aan bij het bankje in het park waar moeder altijd even ging zitten. Onder een enorme treurwilg die half over het water hing. Een meerkoet had haar nest eronder gebouwd. Achter ons stonden twee enorme bomen die, misschien wel honderden jaren oud zijn. Terwijl mijn moeder op het bankje zat, speelden Henk en ik als jonge kinderen onder de boom. Nu zaten we met zijn drieën op het bankje. Er was geen water te zien. Alles was bedekt onder een dikke laag kroos. We zaten te wachten op een verlaten moment. Dat duurde even omdat een aantal hondenuitlaters besloten hun honden met elkaar te laten spelen bij ‘ons’ bankje. Toen iedereen uit zicht was. Konden we nét voor de volgende wandelaars de as verdelen tussen boom en sloot.
In beide gevallen bleef moeder aan de oppervlakte liggen.
We sloten ons tripje af met een bezoek aan de poffertjeskraam. In Bussum. De kraam was nog precies hetzelfde als uit mijn kindertijd. Hij staat alleen op een ander plekje. Maar dat gaf niet. Heel even zaten Henk en ik allebei in stilte te genieten van vergane glorie. Plotseling kwam er toch nog een beetje symbolische associatie opborrelen.
Toen de poffertjesbakker de poedersuiker over de poffertjes strooide, moest ik weer even aan moeder in het park denken. Uitgestrooid over het kroos.
Disclaimer: gratis stukje, donaties altijd welkom via:
vadertje.backme.org