De wachtkamer op afdeling S (KNO) van het AUMC ziekenhuis in Amsterdam zat propvol. Wachtruimte is een beter woord want het oppervlak is voor wachtkamerbegrippen enorm. Overal staan banken en tafels. Er staan zelfs enorme tafels met speciaal daarvoor aangebrachte laad- en netwerkpunten voor telefoon en laptop. Een groot scherm vertelt welk medische specialisten aanwezig zijn en wat de geschatte wachttijden zijn. De receptie en een aanmeldzuil zijn er ook nog eens gehuisvest. Groot, dus. Ik was op tijd, zoals gewoonlijk, en mijn dokter liep achter op schema, zoals gewoonlijk. Ik heb me gemeld voor een overhaast gemaakte controle afspraak die door eerdere perikelen met een bloedende carina (het kruispunt waar de luchtweg zich splits naar de longen) uit het systeem was gerold.
De behandelend arts van de afdeling radiologie – waar ik óók onder controle sta – had dit opgemerkt en hersteld. Een week later had ik de controle afspraak. Die afspraken zijn belangrijk omdat afwijkingen in mijn kaakgebied en hals zo snel mogelijk moeten worden opgemerkt. Als je bij kanker te laat bent met symptoomherkenning kan het überhaupt te laat zijn. Maar goed. Het was druk. Opvallend veel mensen met ‘keeldopjes.’ Tracheastomaventiel, voor de kenners. Dit dopje is de poortwachter van de ademhaling en weert, onder andere, ongewenste stofdeeltjes uit de longen. Ook is het een spraakapplicatie. Voor de meeste keelkankerpatiënten in ieder geval. Ik moet het met een extern apparaatje (TruTone) doen.
Ik dwaal af.
Terug naar de wachtkamer. Mijn arts liep twintig minuten uit volgens het scherm. Dat werden er uiteindelijk twee keer zoveel. Ik vond dat niet heel erg want alleen in het AUMC drink ik warme chocolademelk. Ik was aan een tafel gaan zitten naast een man die stug voor zich uit bleef kijken. Hij deed me denken aan een chagrijnig typetje van Johnny Kraaijkamp sr. Af en toe kwam er een onderdrukte hoest uit. Ik kon niet zien of hij een dopje had. Ik vermoed van wel want boven zijn hemd zag ik de uitloper van een enorme blauwe plek. Eenzelfde plek had ik na mijn keeloperatie. “Een nieuwkomertje,” dacht ik met misplaatste weemoed.
Schuin achter onze tafel stond een lange recht-toe-recht-aan bank. Alleen maar mensen met dopjes. En hun kwekkende begeleiders. Helemaal aan het eind zat een fragiele dame. Van middelbare leeftijd en geheel in het zwart gekleed. Op het chique af. Ook zij had een dopje. Een enorm dopje. Ik herkende het, want ik heb ze allemaal geprobeerd. Haar dopje kun je kwalificeren als filter mét mondkapje. Je hebt daar wel een behoorlijke longcapaciteit voor nodig. “Fijn dat zij hem kan gebruiken,” dacht ik zonder afgunst.
Net als ik zat zij licht glimlachend de rest van het gepeupel te bekijken. Onze blikken kruisten en we dachten allebei: “wij weten dingen.” Ze voelde even aan haar dopje en schonk me een lach. Ik deed hetzelfde. Toen werd ze opgeroepen. Ze was piepklein. Dat ze op naaldhakken liep, maakte weinig uit. Haar hele houding straalde stijl uit. Ze keek niemand meer aan en ik keek haar na. Ze was knap.
Niet veel later was ik aan de beurt. Het was een prettig weerzien met de dokter die een hele werkdag boven mijn opengesneden keel had gehangen. Ik merkte dat ik nog steeds moest wennen aan haar gezicht. Heel erg lang heb ik haar alleen gezien met mondkapje. Het gezicht dat ik me voorstelde was heel anders. Ze heeft een fijn gezicht. Een oprecht gezicht. Gezaghebbend ook. Als zij spreekt, luister je. Punt. Ik vertelde haar dat ik sinds een week weer flink aan het bloeden ben. Zij kijkt met een scope en constateert dat ik waarschijnlijk een luchtweginfectie heb opgelopen. Als dat volgende week niet over is, gaat ze me doorverwijzen naar de longarts. Ondertussen een zalfje met helende werking die ik aan de binnenkant van mijn stoma mag smeren.
“Ja, dokter.”
Disclaimer: gratis, maar doneren zou fijn zijn. Delen trouwens ook.
vadertje.backme.org